Zoals met veel van de ontwikkelingen rond de energievoorziening kent windenergie voor en tegenstanders die in de politieke en ambtelijke arena’s actief zijn om hun gelijk te halen. Argumenten variëren van “wind is op dit moment een van de bronnen van duurzame energie waarmee met zo min mogelijk subsidie aan de Europese verplichtingen kan worden voldaan” tot “windmolens zijn te beschouwen als totale geldverspilling, de piramide bouw van de 21e eeuw”. Beide bewegingen hebben tot op wetenschappelijk niveau hun support.
Dit gaf ruimte aan de nieuwe minister van ELI, Maxime Verhagen, om tijdens de Brandpuntuitzending over windenergie van 19 december 2010 de wetenschappelijke argumentatie over de aan de discontinuïteit van het aanbod verbonden inefficiënties te pareren met de zinsnede ‘de ene professor zegt dit, de ander dat’. Of zoals Diederik Samsom het op Facebook verwoordde: ’Zie dat Brandpunt het Broodje Aap “windenergie verhoogt CO2-uitstoot” van Cees le Pair weer opwarmde”. Of doelen dan bijvoorbeeld op wat Prof Kreuger bijdroeg aan deze uitzending. Door hem eerder verwoord in het zeer lezenswaardige boekje ‘Waar staan we met windenergie‘ dat door een aantal deskundigen van naam onderschreven wordt. Een mening die door voorstanders van windenergie vaak met verwijzing naar het begin 2009 gepubliceerde promotieonderzoek van Bart Ummels weersproken wordt. Daarin zou aangetoond zijn dat inpassing van windenergie op vrij grote schaal met aanvaardbare efficiency verliezen mogelijk is. Ook is aan de inpassing een KEMA onderzoek gewijd waar dan weer naar het oordeel van de critici door de voorstanders van windenergie te selectief uit geput wordt. Feit is dat windenergie een grote discontinuïteit kent en dat daar dus back up voor beschikbaar moet zijn. Feit is ook dat zelfs gas gestookte centrales inboeten op efficiency bij wisselende belasting. En feit is dat windenergie onze elektriciteitsvoorziening naast een sterk fluctuerende vraagzijde van een sterk fluctuerend aanbodzijde zal voorzien. Feit is bovendien dat de inpassing van windmolens vaak tot maatschappelijke weerstand leidt. Zeker als dit in een Natura 2000 gebied gesitueerd word zoals dat voor het windmolenpark voor de kust van Urk het geval is.
Vraag is dan waarom Nederland nu zo sterk inzet op deze vorm van energiewinning. Lang nadat wegens gebrek aan beleid vanuit de overheid begin jaren ’80 de kans op een eigen wind industrie grotendeels verkeken is. Toen verhuisden de techniek en de bedrijven die Nederland toen tot koploper maakten naar Denemarken of gingen failliet. Met andere woorden zijn we voorbijgaand aan deze discussie de vele euro’s die we via onze gas en elektriciteitsrekening opbrengen voor de verduurzaming van onze energievoorziening nu wijs aan het besteden door zoveel van het geld op wind in te zetten. Nu gaat dat al over zeer veel geld en straks als de kabinetsplannen doorgaan over nog veel meer euro’s. Kunnen we dat geld niet beter investeren in de ontwikkeling of uitvoering van een breder pallet van ontwikkelingen in het op een duurzame wijze omgaan met energie. Besteden aan juist ook die ontwikkelingen die uitzicht geven op kansvolle, meer volledige, bedrijvigheid voor eigen industrie dan buiten wat toelevering alleen het plaatsen van windmolens ook al is dat op zee.
Voor Nederland als ‘dunst bevolkte stadsstaat ter wereld’ liggen er dan zeker kansen in het gebied van de biosfeer en de woonomgeving. Vanuit de specifieke constellatie dat we een land zijn met een grote bevolkingsconcentratie, maar in vergelijking met inmiddels de vele ‘andere wereldsteden’ met een populatie van zo’n 16 miljoen een zeer open bebouwing kennen. Een soort parklandschap bestaande uit vele wat grotere en kleine kernen. Deze omstandigheid biedt kansen voor een breed scala aan ontwikkelingen onder de term duurzaamheid. Wat de biosfeer betreft zijn we in staat gebleken om als klein land ons tot één van de grootste exporteurs van land en tuinbouw producten te ontwikkelen. Een sector die altijd alert inspeelt op nieuwe kansen zoals ook nu weer op het gebied van duurzame energie. Omdat zij de positieve kant van onze poldercultuur, namelijk het besef dat ‘kennisdelen vermenigvuldigen is’ weet te exploiteren via coöperatievorming. In relatie tot onze woonomgeving beschikken we over een, wat we daar zelf ook van vinden, goed georganiseerde woningmarkt met een bestaande voorraad van relatief hoog niveau. Ook hier kan ingespeeld worden op de sterke kanten van onze poldercultuur die vanwege de eeuwige strijdt tegen het water in onze genen zit. Dat is de reden dat we het dichtstbevolkte coöperatieland ter wereld zijn. Dat zou betekenen massale steun voor al die lokale initiatieven die er op dit moment genomen worden inclusief vaak de component van het organiseren van een lokale energiemaatschappij. Een ontwikkeling die zowel het maatschappelijk bewustzijn vergroot als, mits voorzien van een goed feed back systeem, volop kansen biedt voor een succesvolle innovatiearena en dus nieuwe bedrijvigheid. In samenhang met de bestaande “energie” infrastructuur van hoge kwaliteit biedt deze ontwikkeling kansen voor een koploperspositie op het gebied van decentrale energievoorzienig in samenhang met de ontwikkeling van een smartgrid/smart metering aanpak waarmee bijvoorbeeld nu in Hoogkerk wordt geëxperimenteerd. Dit ook kansen biedt voor ontwikkelingen die oplossingen kunnen gaan bieden voor het omgaan met de discontinuïteiten die inherent zijn aan het op grote schaal opwekken van bijvoorbeeld wind- en zonne-energie.
Als we dit als uitgangspunt kiezen zal het misschien ook mogelijk zijn om de gebundelde creativiteit van voor en tegenstanders van windenergie te richten op inpassing, opslag en gebruik. Niet in de ‘windhandel’ discussie blijven hangen maar er een gashendel van maken. Waar ‘Nederland nieuwe energie’ van krijgt om voordat ons aardgas op is weer een koploperspositie in te nemen in het duurzaam omgaan met energie.
“Overigens ben ik van mening” dat de maatschappij zeer gediend zou zijn als de wetenschap consensus zou weten te bereiken over meer richting gevende principes die leidend zouden moeten zijn bij een meer duurzame inrichting van onze toekomstige energievoorziening.